Te weinig doen

Vlijt staat hoog in aanzien. Productief zijn wordt zeer gewaardeerd in onze samenleving. Daar groeien we mee op. Daar groeiden onze ouders ook mee op. Iets doen lijkt beter te zijn dan niets doen. ‘Ledigheid is des duivels oorkussen’, ‘niet lullen maar poetsen’ en ‘geen honing zonder werk’.

We leren van alles op school. Waar landen liggen die we waarschijnlijk nooit zullen bezoeken, tot rekenen en analytisch denken. We leren er ook dat we iets af moeten maken. Doe je dat niet dan word je werkje niet of slecht beoordeeld. En als we gaan werken is dat ook de norm, productie draaien. Die mentaliteit en levenshouding wordt er met de paplepel ingegoten, jaar in jaar uit. Het is in ons systeem gaan zitten, onder onze huid.

We leren weinig over rusten, ontspannen en grenzen aanvoelen. Luieren en rusten heeft lang een negatieve bijklank gehad. Tot we ontdekten dat stress dodelijk kan zijn of op zijn minst tot burn-out en depressies leidt. Massaal moesten we leren ontspannen. Wéér wat erbij op het ‘te doen’-lijstje. Wel naast het productief bezig zijn natuurlijk.

Wanneer je een ziekte als ME krijgt waarbij meer doen dan je aankan, je zieker maakt, dan moet je het hele proces in omgekeerde volgorde doorlopen. Ontleren. Iets doen zolang het niet schaadt. Stoppen ver onder je grens, of iets nu af is of niet.

Ik moest leren dat ik taken niet per se in een keer moet willen afronden. Dat het beter is minder dan meer te doen. Dat ik in eerste instantie geen fysieke grenzen voelde, omdat ik ze een leven lang heb genegeerd. Dat het helemaal niet normaal is om altijd tot ver over mijn grens te gaan om iets gedaan te krijgen. En dat het nu, zeker nu ik vrijwel niets kan, van levensbelang is dat ik vér onder die grenzen blijf.
Mijn brein is nog steeds zo afgesteld dat ik me goed voel als ik een stukje heb geschreven. Als ik iets gedaan krijg. Terwijl mijn grootste prestaties de rest van de tijd worden geleverd. De tijd die ik gebruik om te rusten. De keuzes die ik maak om iets niet te doen.

Soms doe ik meer op een dag en zie dat als goed, als vooruitgang. Maar meer is niet altijd beter. Meer is pas beter als ik het de volgende dag en de dagen daarna ook kan doen. Zo niet, dan was het juist slechter, een verkeerde inschatting.

Met een ziekte die soms per uur wisselt qua symptomen, moet ik altijd de veilige kant kiezen. En dat is het moeilijkste wat ik ooit heb moeten leren. Ik ben er nog steeds niet zo goed in.

Nog steeds leg ik mezelf langs de meetlat waarmee ik opgroeide. Terwijl luieren, rusten, luiwammesen en niets doen juist mijn levensdoel zou moeten zijn. Hoe meer ik iets niet doe, hoe meer ik mezelf in een positie breng waarin ik hopelijk ooit weer wat keuzes heb om te doen wat ik wil, zonder dat het moet, zolang er nog geen behandeling is.